maandag 16 december 2013

Fonkeling




Zijn wereld wordt gestaag kleiner, het contact steeds minder. Zijn spreken gaat niet meer vanzelfsprekend. Het zoeken naar de juiste woorden kost hem duidelijk meer moeite.
Als Zon, Broer en ik de laatste bal in de boom hebben gehangen en de lichtjes aan gaan, loop ik naar hem toe en vraag: "Hoe vindt u hem geworden?"
"Prachtig!" antwoordt hij.
Hij heeft de hele tijd in zijn stoel gezeten en is veelvuldig in slaap gevallen. Alles lijkt langs hem heen te gaan, maar dit is slechts schijn. We bezien hem vanuit onze wereld, hij ervaart alles vanuit zijn wereld. 
Het zijn intense momenten geworden; de momenten met hem. Ik beleef ze met elke vezel van mijn lijf, zuig ze op tot op het bot.
Ik moet er moeite voor doen hem te bereiken, maar als ik in zijn ogen kijk, maak ik contact met zijn ziel; dan zie ik de fonkeling in zijn ogen.
"We gaan weer", zeg ik even later, pak hem vast, en geef hem drie dikke zoenen.
"Ach, gaan jullie alweer? Wat jammer! " antwoordt hij.
"Volgende week, met kerst, bent u gezellig bij ons", zeg ik.
"Oh, fijn", antwoordt hij.
Lang geleden, toen de ouderdom nog geen vat op hem had gekregen, was het contact zo gemakkelijk te maken, maar kon ik hem niet bereiken. En nu het zoveel moeizamer gaat, heb ik intens contact met hem. We vinden elkaar nu in de wereld die wij allen kennen, en die voor ons allen zo dichtbij is; de wereld van oprechte liefde.

vrijdag 13 september 2013

Onneembare vesting



Het is een misvatting dat wij ons, na nare ervaringen, moeten beschermen, door een middeleeuwse muur om ons heen te bouwen. Ongewenste individuen, die ons schade zouden kunnen berokkenen, blijven zo inderdaad buiten onze toegangspoort. Tegelijkertijd isoleren wij ons van hen die ons waarachtig liefhebben. We zijn zo voor iedereen onbereikbaar geworden. We verblijven dan in een zelf gekozen isoleercel. Prettig is het daar allerminst. Het geeft ons een gevoel van totale eenzaamheid, een desolaat gevoel waar een mens ziek wordt. We gaan er geloven in onze eigen hersenspinsels, gaan zien wat we willen zien, in onze vertekening en worden in ons wantrouwen keer op keer bevestigd. 
Ik weet hoe het er was. Ik denk velen van ons. Hoe eenzaam was ik als kind, in mijn cel van de nachtmerrie. Gelukkig had ik een vluchtweg uit deze zwartheid. Het was de fantasie, dat mij bracht naar de wereld van mijn dromen, naar de wereld waar ik veilig en gelukkig kon zijn. Maar telkenmale moest ik weer terugkeren naar mijn inktzwart verblijf. 
Nu, als volwassene, schep ik nog steeds mijn eigen wereld. De onbegrensde fantasie reist nog elke dag met mij mee. Dat is onveranderd gebleven. Maar hoe anders sta ik nu in het leven, dan het eenzaam kind van toen. Het verschil is, dat ik, via inzicht, de sleutel vond, om mijzelf te bevrijden uit het isolement. De fout die ik daarbij maakte, was dat ik de poort, die toegang gaf tot mijn hart, wagenwijd openstelde. Iets wat ik van nature als kind ook al had gedaan. Zodoende verkoos ik in mijn kinderjaren het verblijf in de onneembare vesting. 
Die fout leverde opnieuw pijn op. Terugkeren naar de zwarte wereld was geen optie. Ik moest leren mij te verbinden aan hen met een zuiver hart, aan hen die op een gezonde wijze in het leven staan. Alleen door die verbinding kunnen wij echt gelukkig zijn. 
Het is goed om jezelf te beschermen tegen hen die onzuivere energie met zich meedragen, maar een veerkrachtige verdediging is daarvoor afdoende, geen bikkelharde muur waar alles tegen afketst. En als we er dan op toezien dat wij alleen hen toelaten, die gezond van hart en geest zijn, moet het goed komen.
Er is hoop voor de gesloten harten, voor hen die de sleutel tot de bevrijding van hun hart nog niet hebben gevonden. Alleen een geopend hart maakt blij en kan zich verbinden met andere. 
Opgesloten blijven in donkerte maakt niet gelukkig. Een mens kan alleen blij zijn in het Licht der Liefde, daar waar harten zich verbinden. Het is de enige weg naar liefde, geluk en vrijheid.     

dinsdag 13 augustus 2013

Sleetse knuffels




Op brocantemarkten trekt oud speelgoed altijd mijn aandacht. En dan vooral de oude knuffels; oude beren, hondjes, lammetjes. Hoe sleetser, hoe aandoenlijker ik ze vind. Immers, hoe kaler ze zijn, hoe meer liefde ze hebben gekend. Ze voeren mij naar mijn geliefde wereld van de kinderlijke fantasie.
Mijn eerste beer ging overal met mij naar toe. Het was geen gewone beer, maar, eigenzinnig als ik was, een bijzondere. Het was een koalabeer, met zo’n platte neus,  die ik zelf  voor mijn verjaardag had uitgezocht. Zijn oren en rug waren rood, zijn buik wit. Een echte naam had ik hem niet gegeven. Hij was gewoon Koala. Dat was genoeg.
Overdag was hij mijn geliefde vriend, die samen met mij vele avonturen beleefde. Als ik ging slapen, kwam hij, moe, maar intens gelukkig, dicht tegen mijn wang aan liggen. 
Door het zonlicht vervaalde het diepe rood van zijn rug en oren , en raakte het helder wit van zijn buik vergeeld.  Het vuil, dat in de loop der jaren aan hem verkleefde, bezorgde Koala een nogal ongezonde grauwe kleur. Het kon mij niet deren. Ik hield van mijn vriend zoals hij was, en hij van mij.
De staat waarin Koala op een gegeven moment verkeerde, was echter zorgwekkend te noemen. Zijn hoofd kwam los te zitten, door al mijn intens geknuffel.  Koala knikte op een dag alleen nog maar een instemmend ja, of schudde een heftig nee, al naar gelang de stemming.
Ook raakte hij, tot overmaat van ellende, flink verwond. Het stiksel, dat dwars over het midden van zijn bollig buikje liep, liet los en de vulling, een soort stro, vermengd met rijst, kwam geregeld met kleine beetjes naar buiten. Mijn moeder deed nog een verwoede poging om met naald en draad de schade te beperken, met als gevolg een vervaarlijk uitziend litteken. Het was en bleef mijn vriend, gehavend of niet. De primitieve lapmiddelen werkten helaas maar tijdelijk. Koala veranderde van een blij beertje in een mistroostig scharminkel. Zijn blik werd steeds droeviger, leek zelfs smekend, alsof hij uit zijn lijden verlost wilde worden.
De fysieke gesteldheid van Koala werd meer dan erbarmelijk, maar ik kon geen afstand van hem doen. Hoe sleetser, valer en triester hij eruit kwam te zien, hoe meer ik van hem ging houden. Maar het lot was onafwendbaar. Er was geen redden meer aan. Op een dag gaf ik Koala een knuffel te veel. Zijn hoofd liet los. Koala was, na lang en dapper volhouden, uiteindelijk toch overleden.
Ik moest afscheid nemen van de beer die mij zoveel trouwe diensten had bewezen. De liefdevolle kameraad, die altijd naar mijn verhalen had geluisterd, vol begrip en geduld. Die vriend die er altijd voor mij was, die alles met mij deelde; mijn blije, verdrietige en eenzame momenten.
Van zijn opvolgers kan ik mij niet veel herinneren. Waarschijnlijk hebben ze niet  kunnen tippen aan mijn allereerste grote liefde, mijn Koala. De beer die mij trouw overal volgde, die mij in al mijn verhalen en dromen vergezelde.
Inmiddels heb ik in mijn huis diverse oude knuffels.  Zij houden, samen met mij, de gedachte aan Koala in ere.


Een knuffelgroet van Vlinder

vrijdag 12 juli 2013

Hoorbare stilte



Nog even, en ik mag er weer zijn. Elk jaar zie ik ernaar uit. Op het Franse platteland ervaar ik de rust en ruimte die wij hier nagenoeg zijn verloren. Tijd heeft er stil gestaan. Mensen kennen hier geen haast.
Het landschap, waar de horizon nog in de verte zichtbaar is, maakt ieder jaar op mij een overweldigende indruk.
De rustgevende geluiden, van een loeiende koe, een blaffende hond op een boerenerf ver weg, een kukelend haantje, het tjirpen van de krekels, brengen mij naar mijn droomwereld, mijn eerste kinderjaren, die vrij van zorgen waren.
Al mijn zintuigen zijn betrokken bij deze, nog ongeschonden, natuur. Ik ruik de zuivere lucht, zie de schoonheid van het ongerepte, hoor de stilte, voel de energie die dit alles uitademt. Zo wandelend door het landschap ervaar ik de grootse kracht van het leven zelf. Het brengt mij dicht bij de stilte in mijzelf, de plek waar ik gelukkig ben en niets er meer toe lijkt te doen. Ik voel het kloppen van mijn hart, mijn ademhaling gaan en mijn ziel vrede spreken. Die ziel die alleen maar liefde kan uitstralen bij deze overweldigende schoonheid. Hier, zo alleen, maar zo verbonden met de natuur, kan ik zielsgelukkig zijn. Hier wordt het zwart gefilterd uit mijn bestaan, door de heldere kleuren van de ochtendzon. Hier ken ik geen donkere nachten meer. In deze lichtheid wil ik gaan. Hier, waar mijn adem niet stokt, mijn gevoel vrij kan gaan.
Dan weet ik weer waar het om gaat. Dat alleen woorden uit hart en ziel, waarin bij een ieder de Goddelijke liefde schuilt, de ware woorden zijn.
Zo leerde ik dat de weg die je bewandelt, veel belangrijker is dan het doel. Als je je gestelde doel niet bereikt, wacht enkel de teleurstelling. Je moet leven naar je eigen waarheid en je authentieke zelf zijn. Niet leven naar de verwachtingen van een ander en je niets aantrekken van wat een ander ervan vindt. Leven naar je eigen geluk.
Soms lijkt dat zo gemakkelijk, maar soms ook niet. En als het mij dan even niet lukt, keer ik terug naar hier en dan weet ik het weer.

donderdag 14 maart 2013

Waanzinnige wintergast


Elk jaar, wanneer de koude zijn intrede doet, heb ik een logee op zolder. Ik vind het prima. Mijn gast geeft weinig overlast en is een goedkope kostganger. Zodra de lente zich aandient en de temperatuur stijgt, verlaat hij mij weer. Alleen deze winter drijft hij mij tot waanzin. Ik vermoed zomaar dat het een andere gast is dan voorgaande jaren, of zijn geaardheid moet ineens wel erg veranderd zijn. Overdag houdt hij zich gedeisd, maar wanneer ik zelf mijn warm nestje induik, begint hij aan zijn luidruchtig nachtleven. Boven mij spelen zich wilde taferelen af. Verhaalde ik al eerder over mijn adhd kanarie, deze veldmuis moet een lotgenoot zijn, vermoed ik zo. Geknaag, gekras, gekrabbel, zenuwachtig gedribbel. Ik hoor zelfs iets rollen, een knikker of zoiets. Waar is hij in Godsnaam allemaal mee bezig? Ik zie ineens het beeld van een bowlende veldmuis voor mij, die dolblij "Strike!" roept. Het lachen vergaat mij snel. Hij houdt gewoon niet op. Elke nacht is het raak.
Mijn buurman zette vroeger vallen.
"Ik heb weer zo'n mormel te pakken!" riep hij geregeld. Dan hield hij het onfortuinlijk beestje, levenloos bungelend aan het staartje, als een trofee vast, tussen duim en wijsvinger. Inmiddels is mijn buurman overleden en worden er ook geen vallen meer gezet. De gedachte, dat zo'n weerloos schepseltje met het halsje tussen zo'n venijnige klem komt, verafschuwt mij zeer.
Aan mijn andere buurman vraag ik of hij een mildere methode weet, om iets aan de overlast te doen.
"Gifkorrels"! roept hij. "Dan drogen ze uit!"
Dat idee staat mij eveneens niet aan.
Ja, ik geef het onmiddellijk toe, ik ben weekhartig, kan nagenoeg geen luis doden. Een dier zien lijden, kan ik niet. Zelfs lastposten heb ik lief.
Ik weet dat ik straks van het lawaaischoppertje bevrijd ben, maar dit jaar laat de lente wel erg lang op zich wachten.Wat een dillema!
"Of je gebruikt een lijmplankje", probeert mijn buurman nog, als hij aan mijn gezicht ziet dat ik zijn voorstel niet echt toejuich.
"Een lijmplankje? Wat is dat nu weer?" vraag ik.
"Nou, daar plakken ze aan vast, om vervolgens nooit meer los te komen!" antwoordt hij.
Gadver! Nu lopen pas echt de rillingen over mijn rug. Ik zie in mijn gedachte een spartelend muisje een ware doodstrijd leveren. Nee, dat gaat 'm zeker niet worden!
"Nou, bedankt buurman", zeg ik dan maar uit beleefdheid.
Er is wel een vriendelijke methode, dat weet ik. Ooit had ik  muisjes in mijn woonkamer. Toen het  braak liggend land bij mij aan de overzijde bebouwd werd, vluchtten alle veldbewoners de omliggende woningen in. Zo ook bij mij. Ze vraten van mijn kamerplanten. Dat ging mij toen te ver. Ik zette een muisvriendelijke val, een doorschijnend plastic kooitje met een luikje. Achter dat luikje legde ik een stukje kaas. Als de muis gevangen was, kon je hem zijn vrijheid teruggeven. Zaak was dan wel dat je hem ver van je huis losliet, anders zou hij binnen de kortste keren weer terugkeren. Muizen schijnen een goed innerlijk kompas te hebben en blijkbaar voldoende geheugen, om te herinneren waar ze een goed kosthuis hadden. Elke ochtend keek ik verwachtingsvol in het kooitje, maar ik zag enkel mijn kamerplanten steeds meer aangevreten worden en als dank lagen er overal groene muizenkeutels. Ik probeerde nog Brie en Camembert, maar zonder resultaat. De methode werkte niet. Ik besloot toen maar om mijn kamerplanten de deur uit te doen. Dat hielp. 
Nu dan nog maar even geduld hebben tot mijn drukke gast uit zichzelf verdwijnt? Of misschien zijn oordopjes een optie. Hopelijk stijgen de temperaturen snel, zodat mijn bloeddruk weer daalt. 

dinsdag 5 maart 2013

Voor Cher





Ik heb de longen uit mijn lijf gerend,
heb gevloekt en gehuild.
De zon schijnt. De zonnebril valt niet op. 
Mensen kijken mij vriendelijk aan,
alsof ze het weten, alsof ze het zien. 
"Het is goed, Vlinder,
met mij gaat het goed", zegt ze,
met haar ontwapende lach.
Zo is Cher,
immer een troostend woord,
ook toen ze zelf zo ziek was
"Geniet nou maar!", zegt ze
Dat beloof ik haar,
het is het minste
dat ik voor haar kan doen
Carpe Diem
Rust zacht,
lieve Cher 

donderdag 24 januari 2013

Pap





Steeds meer
van jou
gaan houden

Steeds beter
jou gaan
begrijpen




Steeds beter voelen
dat ik ook op jou lijk
evenveel als
op mam

Ik houd zielsveel
van jullie
allebei

De scherpte is minder
Meer in jezelf gekeerd
In stilte berust je,
maar je mist haar,
elke dag weer
Jouw vrolijkheid verdween
samen met haar

In klanken jouw liefde verwoord
De muziek die je schreef
voor mam
en op de piano speelde 
voor mij
ontroerde mij diep
en raakte mijn ziel